Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0591

Datum uitspraak2008-04-18
Datum gepubliceerd2008-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1422 WAO, 06/2189 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Nader besluit. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing?


Uitspraak

06/1422 en 06/2189 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 januari 2006, 05/2401 (de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 18 april 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. Bij brieven van 14 september 2007 en 17 september 2007 zijn de beroepsgronden aangevuld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 21 maart 2006 een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellante. De zaak is behandeld ter zitting van 28 september 2007. De Raad heeft het onderzoek heropend. Het Uwv heeft nadere stukken in het geding gebracht, waarop van de zijde van appellante tot twee maal schriftelijk is gereageerd. De zaak is andermaal behandeld ter zitting van 21 maart 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. II. OVERWEGINGEN Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 25 mei 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 19 november 2004 tot de verlaging van de eerder aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 19 januari 2005. Hieraan ligt ten grondslag dat de arbeidsongeschiktheid van appellante is verminderd van 80-100% naar 25-35%. De rechtbank heeft de medische component van het bestreden besluit als juist aanvaard, maar het beroep gegrond verklaard en het besluit van 25 mei 2005 vernietigd, wegens onvoldoende motivering van de geschiktheid van de functie medewerkster bibliotheek. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden. Het beroep strekt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, zich mede uit tot het besluit van 21 maart 2006. Appellante heeft haar belang bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 25 mei 2005 behouden, nu zij heeft verzocht om schadevergoeding ten laste van het Uwv. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat de uit ziekte of gebrek voor haar voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst zijn onderschat. Ook de Raad ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de uit ziekte of gebrek voor appellante voortvloeiende arbeidsbeperkingen hebben onderschat. De in hoger beroep overgelegde rapportage van de verzekeringsgeneeskundige Schepman biedt de Raad, anders dan appellante heeft aangevoerd, evenmin zodanige aanknopingspunten. Aan het besluit van 21 maart 2006 ligt ten grondslag een arbeidskundige rapportage van 17 maart 2006. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de functie medewerkster bibliotheek laten vervallen. De geschiktheid van de vier resterende functies is in het rapport toegelicht. Het verlies aan verdiencapaciteit is becijferd op ongeveer 31%. De Raad acht daarmee voldoende toegelicht dat de belasting in de resterende aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid niet overtreft. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking. Het beroep gericht tegen het besluit van 21 maart 2006 zal de Raad ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten; Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 maart 2006 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. CVG